MEESTERSLAAF
Roman
autofictie
Samenvatting
Eerste
druk © 2024
Verkorte, herziene editie © 2025
Dagboek wordt roman, feiten fictie, jeugd ouderdom, paranoia werkelijkheid, Moskou Rusland, korte zinnen lange zinnen, hartstocht pijnzucht, AI oertaal, hoofdstukken essays, sadisme masochisme, pornografie filosofie, plat poëtisch, marteling ontmaskering, overheersing vernedering, alinea's gedichten, Stalin Mr. Kremlin, vrede oorlog, slaaf meester …
De hoofdpersoon van Meesterslaaf vecht tegen paranoia en komt er achter dat er zaken zijn die echt niet kloppen, maar weet ook dat niemand hem zou geloven. Hierdoor raakt hij al meer geïsoleerd tot hij wordt ontvoerd via een dating-app en als slaaf in een martelkamp belandt. Van hieruit betreedt hij een onbekende Europese wereld die zijn weerga niet kent.
Alinea's uit Meesterslaaf
Noem dit een dagboek van een gek. Iemand die aan paranoïde aanvallen lijdt voor mijn part. Maar ik wil wel de waarheid kwijt. Mijn waarheid. Een waarheid die ik al zo'n twee jaar met me meedraag en die gepaard gaat met incidenten die voor mij alleen te verklaren zijn doordat ze veroorzaakt zijn door iemand die mij op z'n minst stalkt. Ik vraag u niet om medelijden. Het enige wat ik wil is gerechtigdheid, wat dat ook moge inhouden. Misschien wil ik alleen uw lezend brein, dit in plaats van uw luisterend oor.
(...)
Pijn maakt in de hersenen stofjes aan die verdovend werken. Dat merk ik altijd nadat mijn meester me hevig heeft gezweept. Ben ik dan zo slecht en ziek? En hoever wil ik en kan ik ermee gaan. Waarom heb ik met wildvreemden, in vooral Oost-Europa, mijn ontvoerings-, pijnigings- en folterfantasieën gedeeld? Ben ik de enige die dat doet? Moet ik ermee uit de kast komen? Ik geloof het niet, ik geloof dat er veel meer mensen zijn met nog veel donkerdere fantasieën en dan sluit ik Mr. Kremlin niet uit, ...
(...)
En dat is wat ik haat – die oorlog verleert me van Rusland te houden: niet meer van haar mensen, niet meer van hun taal; niet meer hun omwegen, hun wankele evenwicht dat steevast blijft staan, de stomheid die goed uitpakt, de intelligentie die valt, de enorme vlakten waarin niemand huilt, de brute oogopslag zonder mening, de onverwoestbaarheid gedrenkt in het zuur, een ballerina in een dans van ons allen, de zangeres schraapt ons droevigste lied (niet in het boek toegevoegd: Alla Poegatsjeva* - Mama); de wind die waait door alles heen. Rusland, waar ben je gebleven?
(...)
Ik weet niet of ik liefde ken, en is het niet zo door haar niet te kennen dat je haar beter begrijpt, althans, haar illusie begrijp je beter. En volgens mij is zij slechts illusie: een illusie die verdwijnt zodra je haar gevonden hebt. Want haar niet kunnen vinden houdt de illusie in stand. Zolang ze pijn doet – mentaal of fysiek. Als de pijn verdwijnt – verdwijnt ook de liefde. Daarom is haar pijn verslavend, nog verslavender dan welk ander middel dan ook. U zult zeggen: 'liefde is geen pijn, liefde hoort zacht te zijn en omarmend.' Is er dan geen enkele beweging in het spel die tegen de pijngrens aan schuurt en die daardoor daarmee uitdaagt. Deze grens ligt bij en met de ene persoon hoger of lager dan bij en met de andere persoon. En dan nog: wanneer gaat deze grens over tot sadomasochisme of zelfs tot marteling? Maar is eenmaal de illusie van marteling ontmanteld, dan volgt haar dood. Marteling als zelfgekozen illusie van de liefde, die zich daardoor langer in stand houdt. Het uitstel van executie. Het uitstel van de waarheid dat liefde niet bestaat, dan in haar illusie voltrokken door pijn.
(...)
Ik kon niet doden ... ik begon de meester te zwepen, zo hard mogelijk; te martelen, zo zwaar mogelijk; met een mes te bewerken, zo diep mogelijk tot ik de vlammende bak zag ... ik liep ernaartoe, greep de pook, liep richting de meester gooide de pook voor hem neer, draaide me om, rende naar de bak, dook en greep de poten vast en stootte de vurige massa naar de troon waarna onmiddellijk de vlam en de troon elkaar troffen.
(...)
... Ik zie de botjes nog op het kerkhof liggen naast de stenen die erop lagen: het botje is miljarden jaren geëvolueerd, de steen nog niet, toch komen zij uit hetzelfde voort en afgezet tegen de nog grotere aantallen van lichtjaren waarop andere sterren te zien zijn komen ook sterren voort uit hetzelfde begin ... en je kunt niet eens over begin spreken, misschien wel uit hetzelfde einde, want je weet niet en wij weten niet waar we uit voortkomen, tot op zekere hoogte wel, maar die hoogte is niet toereikend om alles te verklaren, die hoogte faalt, geeft ons onvoldoende houvast, we willen wel verder met ons denken, maar we zijn te laf, bang voor de duisternis, bang voor hersenschimmen, bang voor schijngestalten: we zijn alleen bang voor onszelf in een ander; we zijn verliefd op onszelf in een ander; we praten tegen onszelf tegen een ander; we zien onszelf in een ander maar we durven niet rechtstreeks naar onszelf te kijken. We zijn er nog niet klaar voor, voor de grote stap voorwaarts of achterwaarts, want onze taal is beperkt, we lezen liever recepten dan gedichten, we zien liever herhaling dan iets nieuws, we horen liever geschreeuw dan een huilende stem, omdat we te laf zijn onszelf te zien, daarom zullen wij niet weten waar we vandaan komen, tot op zekere hoogte ... en waar we naartoe gaan, tot op zekere hoogte.
(...)
Nadat de chauffeur Arvo naar de woning van Oleg had begeleid en de deur opengedaan werd, vlogen beiden in elkaars armen waarvan ze beiden schrokken. Oleg leek kind te worden met Arvo en Arvo volwassen met Oleg. Oleg gaf Arvo een koffertje en zei dat hij de inhoud van zijn tas erin moest doen en pakte de oude tas. Arvo keek in de rondte naar de woning die hoog was en groot, er stonden mooie meubels en zelfs een piano die hij in Finland alleen in een kerk had gezien. Oleg was gekleed in driedelig pak, deed zijn bontmantel aan en pakte zijn bondmuts van het rek, keek naar Arvo met zijn koffertje, pakte zelf een koffer en liep samen met Arvo naar buiten in de vroege morgen naar de besneeuwde maagdelijke Gorki-straat en stapte samen met Arvo in de witte luxe ZIS-101 die vervolgens over de snerpende sneeuw zoefde van de Tvjerskaja-straat naar het vliegveld. Ze leken de enige aanwezigen in Moskou.
(...)
Ziet u, er zit overal hetzelfde patroon in; iemand heeft zijn ding en zet dat door, gaat er verder mee, wordt volwassener, machtiger, rijker en sluwer, gaat zo ook zijn ding uitbreiden, komt tot de top van zijn macht en groeit, wordt een dingeigenaar en krijgt dinggenoten die hetzelfde dinggeheim dragen. Dat schept een band, dan wordt het een groepsding, men laat en gaat naar het ding kijken en laat het ding doen of ermee doen wat maar gewenst is, en dan opeens is er geen voldoening meer en het ding wordt gedood, er komt een nieuw ding, wordt ook gedood tot er een tuin van vol ligt. Een tuin van dode dingen. Dan wordt het opletten geblazen, want dan wordt degene die het ding had bedongen verzwakt, of door de omgeving of door leeftijd en aftakeling, en dan komen de gieren, hyena's en jakhalzen waarvan de dingeigenaar er eerst een was, maar nu te verzwakt om te eten, alleen nog opgegeten kan worden. Ook aan dit proces komt een einde als de verveling nabij is, de lange verveling, de verveling van bijna alle dingen gevoeld te hebben, gezien te hebben, gehoord te hebben, gedood te hebben, betast te hebben, zelfs geliefd te hebben. Aan alles komt een einde en je zult je dan afvragen: was ik een ding of had ik een ding? Zoek het antwoord in de vraag, zelfs als er geen antwoord mogelijk is, dan nog. Vraag het jezelf: ben ik zo'n ding of heb ik zo'n ding? Heb ik bedongen of ben ik bedongen? En het antwoord interesseert me helemaal niets, want het gaat erom hoe je hebt bedongen en hoe je bent bedongen: met liefde of haat, met links of met rechts, hardheid of tederheid, met een man of een vrouw. Ga het na, ga je weg, je eigen weg, maar laat geen lijken achter in de tuin.
(...)
Op een leestafel lag het boek dat misschien niemand kende en gelezen had. Het werd er gekoeld bewaard onder de beste condities. De kleine af te sluiten kooi waarin de leestafel stond werd voor mij opengemaakt en, nadat ik binnen was, weer afgesloten. Ik zat gevangen. Zou ik de eerste zijn die het boek mag inzien, zou je er gek van worden, is daarvoor de kooi gebouwd? Ik wilde er zelf heen, ik werd er zelf ingezogen, het was mijn eigen schuld, ik was schuldig, ik zou getuigen worden van bekentenissen opgetekend door vele eeuwen heen, over het gangenstelsel van boven- en onderwereld met maar één toegang tot het "schijnvertrek" en dat was het boek.
(...)
Verkrijgbaar bij alle boekhandels en online o.a. bij Brave New Books