Vertolkingen


Egidius waer bestu bleven 
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors die doot du liets mi tleven

Dat was gheselscap goet ende fijn
Het sceen teen moeste ghestorven sijn
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn
Alle vruecht es di ghegeven

Egidius, waer bestu bleven
Mi lanct na di gheselle mijn
Du coors de doot du liets mi tleven

Nu bidt vor mi ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn
Verware mijn stede di beneven
Ic moet noch zinghen een liedekijn
Nochtan moet emmer ghestorven sijn

Egidius, waer bestu bleven
Mi lanct na di, gheselle mijn
Du coors die doot, du liets mi tleven 


Het Egidiuslied geschreven rond 1380 door onbekende auteur.


Geswinde grijsart die op wackre wiecken staech,
De dunne lucht doorsnijt, en sonder seil te strijcken,
Altijdt vaert voor de windt, en ijder nae laet kijcken,
Doodtvijandt van de rust, die woelt bij nacht bij daech;
Onachterhaelbre Tijdt, wiens heten honger graech
Verslockt, verslint, verteert al watter sterck mach lijcken
En keert, en wendt, en stort Staeten en Coninckrijcken;
Voor ijder een te snel, hoe valdij mij soo traech?
Mijn lief sint ick u mis, verdrijve'jck met mishaeghen
De schoorvoetighe Tijdt, en tob de lange daeghen
Met arbeidt avontwaerts; uw afzijn valt te bang.
En mijn verlangen can den Tijdtgod niet beweghen.
Maar 't schijnt verlangen daer sijn naem af heeft gecreghen,
Dat jck den Tijdt, die jck vercorten wil, verlang.

Een titelloos sonnet van P.C. Hooft uit 1610.  



Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht -
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.

En je neus en je mond
en je haar en je oogen
en je hals waar je kraagje zit
en je oor met je haar er voor.

Zie je ik wou graag zijn jou,
maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.

 O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het heelemaal zeggen -
Maar ik kan het toch niet zeggen.


Zie je Ik hou van je van Herman Gorter uit Verzen 1890